Ben jij een geboren strandjutter of beginnend schelpenzoeker? Met deze tips groeit je rariteitenkabinet uit tot een wondermooie collectie.
Je kans op succes wordt extra groot als je weet waar je moet zoeken – en dat doe je het best in de vloedlijn, de lijn die aanduidt tot waar het water kwam bij vloed (hoogwater). Hier zitten de goeie vondsten. Het kan dat je twee vloedlijnen ziet. Zware, grote schelpen, zoals wulk en kokkel, komen in deze strook terecht, maar ook eikapsels, krabbenschildjes en skeletten van zeekatten.
Ben jij eerder van de fijnere schelpjes en het oog voor detail? Ga dan zo’n twee uur voor laagwater (eb) naar het strand en wandel mee in de richting van het terugtrekkende water. In de ribbels op het strand, in hoopjes zeewier of langs de strandhoofden vind je vaak kleinere schelpen, zoals wenteltrapjes, zaagjes en nonnetjes.
Met schelpen en andere strandvondsten buitmaken is het zoals met lopen, het kan overal en altijd! Toch zijn bepaalde tijdstippen meer of minder ideaal:
• De beste tijd is bij koud en winderig weer. Zeker bij een storm moet je je haasten naar het strand, want dan schuurt de wind veel schelpen uit het zand. (Uiteraard ga je pas nà de storm op pad.)
• Ga je aan onze Noordzee jutten en komt de wind uit het oosten of het westen, dan zit je goed. Staat er een paar dagen lang een flinke oostenwind? Dan maak je extra veel kans op zeesterren, krabbetjes en bijzondere schelpen.
• Waait de wind uit het zuidwesten? Geen stress, je hoeft je niet te haasten want onder deze omstandigheden spoelt er quasi niets nieuws aan. Dat komt omdat zuidwestenwind het zeewater parallel met het strand blaast. (Dit geldt natuurlijk enkel voor onze Belgische kust, op andere plekken is de oriëntatie van de zee anders. Houd vooral de lokale situatie in de gaten.)
• Ben je aan zee, maar valt er niet veel te rapen? Pluk dan zwerfvuil van het strand. Het leven in de zee en in de duinen zal je dankbaar zijn.
• Het ziet er misschien verleidelijk uit om aan te raken, maar contact met zeeschuim beperk je beter. Op sommige plaatsen aan de Belgische kust werd namelijk PFAS aangetroffen in zeeschuim: dat zijn schadelijke chemische stoffen. Ben je toch in contact gekomen met zeeschuim? Was dan goed je handen na een strandbezoek.
Eikapsel rog
Misschien zag je dit zwarte rechthoekje met vier uitsteeksels al eens liggen op het strand? Het ziet er op het eerste gezicht uit als een ordinair stuk plastic, maar eigenlijk is dit het eikapsel van een rog: een fantastische strandvondst. In dit omhulsel groeit namelijk één babyrogje. Is hij of zij na enkele maanden klaar om geboren te worden, dan scheurt het eikapsel open en schuift de rog eruit, zoals een space ship uit het moederschip. Het lege omhulsel spoelt dan aan en als je goed kijkt, zie je de scheur zelfs nog zitten. Ziet het eikapsel er groen uit en heeft het krullerige draadjes aan de hoeken, dan heb je het eikapsel van een hondshaai gevonden.
Eikapsel wulk
Iets gevonden dat lijkt op een aangespoeld stuk piepschuim? Twee keer kijken, misschien is dat wel het eikapsel van een wulk. Deze grote zeeslak legt zijn eitjes in zo’n vederlicht bolletje. Niet dat al die eitjes ook uitkomen… De eerste 3, 4 of 5 kleine wulken die uitkomen, eten de rest van het eikapsel leeg – een voedselpakket gemaakt van hun eigen broers en zussen, als het ware… Wulken staan op de zeedijk eerder bekend in de gekookte versie: caracollen.
Skelet zeekat
Nog zoiets dat je allicht al eens vond, maar waarvan je misschien nog niet wist hoe bijzonder het was: het skelet van een zeekat. Dit lichtgele tot witte, amandelvormige schuimpje is eigenlijk het skelet of rugschild van de zeekat, een mooie, gestreepte inktvis. Had de inktvis dit rugschild niet, dan zakte hij als een pudding in elkaar. Het skelet hangt vaak bij kanaries in de kooi voor extra kalk.
Haaientanden
Ongelofelijk maar waar: aan onze Noordzeekust zijn ongeveer 40% van de schelpen die je vindt fossiel! Raap je straks een schelp op, dan kan die gewoon vorige week zijn leeggegeten door een meeuw, maar net zo goed al miljoenen jaren geleden. Fascinerend, toch? Zin om nog méér fossielen te zoeken? Dan moet je naar ‘Strandvondsten Level 2’ voor een middagje ‘haaientanden jutten’, een geliefde bezigheid in Cadzand (Nederland). Ook in o.a. Blankenberge en het mooie Zwin Natuur Park wordt er wel eens een haaientand gespot – al blijft het altijd een kwestie van een flinke portie geluk…
• Stop altijd een zakje of, nog beter, een stevig doosje in je rugzak. Zo loop je minder risico om je kostbare en vaak broze vondsten stuk te maken nog voor je weer thuis bent.
• Een zakje om zwerfvuil op te rapen is altijd mooi meegenomen.
• Bescherm je huid met zonnecrème terwijl je over het strand wandelt en naar schatten speurt. Zo kom je niet thuis als een kreeft.
• Altijd handig voor handen en voeten: een sneldrogende handdoek.
• Een schepje, zeefje of kruinet kunnen erg leuk zijn, maar ze zijn niet essentieel.
• Wat je zeker niet mag vergeten? Je arendsogen en een flinke portie geduld.
Een gaatje
Was zo’n schelp met één gaatje erin voor jou als kind de ultieme plek om een ketting door te rijgen? De volgende keer dat je dat doet, moet je weten dat dat gaatje het spoor is van… een moord. Het zit zo: dit boorgat wordt gemaakt door roofslakken, meestal een purperslak of een tepelhoren. Ze installeren zich op een tweekleppige schelp, waar een nog levend weekdiertje inzit. Dat beestje houdt zijn twee schelpen natuurlijk angstvallig tegen elkaar aan. Enkele dagen (!) lang raspt de roofslak met zijn speciale rasptong een gat in de schelp. Is hij klaar? Dan spuit hij een zuur door het gat naar binnen, waarna het arme weekdier oplost en de roofslak zijn eten simpelweg kan opslurpen.
Zeesla
Wil je zeewier vinden, dan begin je het best met zoeken als het laagwater is. Zeewier bestaat in honderden soorten en kleuren en alle soorten zijn – in meer of mindere mate – eetbaar. Meer zelfs, we eten met z’n allen elk jaar gemiddeld een kilo zeewier, want het zit onder andere in roomijs, in de vorm van agaragar, een verdikkingsmiddel op basis van zeewier. Gelukkig is zeewier supergezond. De felgroene zeesla zou bijvoorbeeld tot 25 keer meer ijzer bevatten dan vlees! Deze soort is te vinden vanaf mei tot de zomer. Let op: in Nederland heb je wel een vergunning nodig om zeewier te snijden. In België bestaat er (nog?) geen wet over.
Blaaswier
Vind jij het ook zo leuk om zeewier met van die ‘bolletjes’ open te laten springen? Drie opvallende soorten met blaasjes zijn knotswier, blaaswier en kleine zee-eik. Blaaswier herken je aan de bolletjes die per twee gerangschikt zitten; knotswier heeft ‘eenzame’ blaasjes. Er zit lucht in deze bolletjes, daarom ‘knetsen’ ze zo lekker als je ze platdrukt. Bij kleine zee-eik zit er geen lucht maar een gelei-achtige substantie in de bolletjes. Die kun je dus niet laten openknappen. Kleine zee-eik heeft ook bolletjes per twee, maar ze zitten enkel bovenaan op het wier, en ze hebben rondom gelige, opstaande randjes.
Zeester
Zeesterren zien er misschien cute uit, toch zijn het koelbloedige killers – tenminste van weekdieren zoals mosselen. Als zo’n zeester eenmaal postvat op een mosselschelp, dan is de mossel gezien. Hoe angstvallig de mossel zijn beide schelpen ook probeert te sluiten, de zeester trekt met de zuignapjes op zijn sterke armen net zo lang aan de schelpen tot de mossel niet meer kan en loslaat. Deze strijd kan uren duren. Geraakt de zeester in een gevecht of door een groter roofdier een arm kwijt? No problemo, die groeit er later weer aan (meestal in een kleinere versie). Je maakt het meeste kans om zeesterren te spotten als je zoekt in de poeltjes aan dijken en strekdammen. Ze verstoppen zich graag tussen groepjes mosselen.
Zeepok
Mosselen kennen we allemaal, maar wist je al dat er in die zeepokken ook diertjes leven (of hebben geleefd)? Bij eb, dus wanneer de pokken niet onder water zitten, blijven de plaatjes dicht. Wordt het vloed, dan schuift het luikje open en komen enkele grijparmpjes tevoorschijn. Daarmee ‘harkt’ de zeepok piepkleine stukjes voedsel uit het zeewater. Als het terug eb wordt, dan sluit hij de keet weer.
Zandkakje
Ook een erg fascinerend verschijnsel: die grappig gedraaide ‘zandkakjes’. Die zijn van de zeepier of wadpier, die zand opeet. Daaruit haalt hij de minuscule stukjes eten – denk maar aan restjes zeewier, piepkleine beestjes en zelfs bacteriën. Het zand zelf kan hij niet verteren, dus dat komt er achteraan weer uit. Voor elk zandkakje vind je doorgaans zo’n 5 à 20 centimeter verderop ook de andere kant van zijn U-vormige graafgang: een trechtervormig gaatje in het zand.
Blauwe haarkwal
Gehaat door velen, maar toch zijn de kwallen die in onze contreien leven eigenlijk zo kwaad nog niet. Sterker nog, het zijn juist supercoole beestjes. Ze hebben namelijk geen hersenen, geen bloed, geen hart… en toch leven ze!
Alle kwallensoorten netelen (prikken) – alleen doet de ene soort dat wat feller dan de andere. Toch hoef je niet te panikeren als je geneteld bent: hun wond kan vervelend zijn, alsof je in brandnetels gevallen bent, maar is doorgaans niet gevaarlijk. Dat je op de wond moet plassen, is trouwens een regelrecht fabeltje. Zoet water en azijn zijn overigens ook een no-go. Het is voldoende om de zere plek eerst af te wassen met zeewater of er iets kouds op te leggen. Eventueel kun je achtergebleven tentakeltjes van je huid afschrapen met bijvoorbeeld een bankkaart. Aangezien een kwal geen hersenen heeft, kan hij ook niet achter je aan komen om je te ‘pakken’. Hij kan niet kiezen naar waar hij zwemt. Een kwal volgt de stroming en kan zijn koers hoogstens een beetje bijsturen door zijn hoed ritmisch samen te trekken.
Aan de Noordzeekust zijn dit de vier meest voorkomende kwallen, waarvan er slechts twee (een beetje) gevaarlijk zijn.
• Word je door een oorkwal, met vier ‘oortjes’ bovenop, geneteld, dan zal je amper iets voelen. Van aangespoelde exemplaren hoef je al helemaal niet bang te zijn. Oorkwallen zie je de hele zomer lang.
• In de herfst maak je dan weer kans om een al even onschuldige, blauwe zeepaddenstoel te spotten.
• Zie je in het voorjaar of de zomer een blauwe blubber blinken op het strand, dan is de kans groter dat het een blauwe haarkwal is. Deze kan lelijk netelen en is makkelijk te verwarren met de gele haarkwal, die wel gevaarlijker is. Beter uit de buurt blijven, want zelfs als hij al aangespoeld is, kun je geneteld worden.
• Tot slot de kompaskwal, een zomergast die er dan wel prachtig uitziet met zijn bruinrode, V-vormige strepen, maar toch ook venijnig kan netelen.
Zeebontjes
Op het strand spoelen wel eens zee-egels aan, of tenminste, hun skelet. Het beestje zelf zit er meestal niet meer in. Deze drie komen in onze streek wel eens voor:
• De zeeappel is volgens onze bescheiden mening de allermooiste zee-egel. Leeft deze stekelhuidige nog in zee, dan is hij bedekt met artisjokkleurige stekels. Aangespoeld blijft er meestal enkel een wit, broos bolletje van over.
• De tweede zee-egel is zeeklit. Die lijkt op een zeeappel, maar dan wat groter en minder symmetrisch.
• En de junior van de familie: het zeeboontje. Die is amper een centimeter groot, en lijkt net een knoop met twee gaatjes erin. Deze vind je overal, zelfs in speeltuinzand, landinwaarts.
Tot slot geven we je nog de laatste gouden tip om een volleerd strandjutter te worden: houd altijd en overal je ogen open. Ook al heb je maar een kwartiertje tijd, al heeft het ‘toch niet gestormd’, ook al is het aan het regenen… Ga altijd eens even piepen op het strand, meestal vind je de mooiste dingen juist wanneer je ze het minst verwacht. En anders heb je toch mooi die flinke portie zeelucht binnen, toch?
Met deze startersgids schiet je een heel eind op met je vondstenverzameling. Vanaf nu zal een strandwandeling er nooit meer hetzelfde uitzien…
Alle illustraties bij dit stuk komen uit Het zeeboek van Sarah Devos, een toegankelijk, vlot leesbaar familieboek voor iedereen die meer te weten wil komen over de zee, het strand en haar bewoners.
Andere interessante en verrassende feiten over de natuur en het dierenrijk lees je in Het Dierenrecordboek van bioloog Katharina Vestre.